In oktober 1922 marcheerden duizenden Italiaanse fascisten richting Rome. Het moet een dreigend beeld zijn geweest, die massale optocht van in het zwart geklede mannen die niets minder wilden dan de totale macht over hun land. Ze werden de zwarthemden genoemd. Aan het hoofd van deze bende stond Benito Mussolini, een veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, een nationalist die via verkiezingen in het parlement was beland maar verder weinig waarde hechtte aan de democratie. Hij was de oprichter van de Partito Nazionale Fascista (PNF), de fascistische partij. Onder zijn leiding moest Italië een grootmacht worden. Het Romeinse rijk zou uit de as herrijzen.

Italiaanse militairen, beter bewapend en talrijker dan de zwarte massa die hun kant op marcheerde, konden deze Mars op Rome met gemak tegenhouden. Mussolini speelde hoog spel: hij hoopte dat de regering te bang zou zijn om weerstand te bieden aan de zwarthemden. Hij kreeg gelijk. Koning Victor Emanuel III vreesde voor een burgeroorlog, verbood het leger om in te grijpen en benoemde Mussolini tot minister-president. Dat had hij beter niet kunnen doen.

Zoals het een dictator betaamt ontmantelde Mussolini stap voor stap de democratie. Een voor een werden alle andere politieke partijen verboden. De pers werd gemuilkorfd en de zwarthemden legden tegenstanders met geweld het zwijgen op. Ondertussen begon de persoonsverheerlijking van Mussolini, die zich Il Duce (de leider) liet noemen. Zo verstevigde hij geleidelijk zijn grip op het land, al zou zijn regime nooit zo totalitair worden als dat van zijn bewonderaar Adolf Hitler. Die probeerde in 1923 met een groep nazi’s de macht te grijpen in Duitsland, geïnspireerd op de Mars op Rome. Deze Bierkellerputsch werd wél door ordetroepen uiteengeschoten en Hitler belandde in de gevangenis.

De weg naar Rome

Het regime van Mussolini bemoeide zich intensief met de Italiaanse sportwereld. Met brood en spelen, zoals de oude Romeinen al hadden geleerd, wilden ze de gunst van het volk winnen. Bovendien vervulde sport een belangrijke rol in het fascistische gedachtegoed. Op het veld en in de gymzaal werd een ideaalbeeld nagestreefd: fitte, krachtige mensen die de waarde van strijd, discipline en opoffering kenden. Zo’n fysiek en mentaal sterke bevolking kon bovendien goed van pas komen in tijden van oorlog. Mussolini zelf werd geportretteerd als iemand die allerlei sporten beoefende, waaronder schermen en paardrijden.

Voetbal was bij lange na niet de favoriete sport van het regime, maar bleek te populair om te negeren. Fanatieke fascisten kregen daarom de leiding over de FIGC, de Italiaanse voetbalbond. In 1926 gooiden zij de hele organisatie van het voetbal overhoop: het profvoetbal werd gereguleerd, er moest een landelijke competitie komen en buitenlandse spelers waren niet meer welkom. Een paar jaar later ging de Serie A van start. Met deze maatregelen wilden de machthebbers de nationale identiteit versterken en tegelijkertijd de prestaties van het nationale elftal bevorderen. Samen groeiden de sport en de ideologie in Italië tot grote hoogte. Zoals de Britse historicus John Foot het beschreef: fascisme was goed voor het Italiaanse voetbal, en voetbal was goed voor het fascisme.

In 1934 kreeg het regime van Mussolini opnieuw de gelegenheid om optimaal te profiteren van de kracht van sport. Na mislukte pogingen om het WK van 1930 en de Olympische Spelen van 1936 naar Italië te halen, lukte het wel om de tweede editie van het WK binnen te hengelen. Het kon de FIFA en de rest van de voetbalwereld weinig schelen dat het land een overduidelijke dictatuur was – in die tijd zagen de meeste mensen het sportveld nog als politiek neutraal terrein. Voorzitter Jules Rimet had na de chaotische toestanden in Uruguay vooral behoefte aan een stabiel, strak georganiseerd WK in Europa. Daar wilde Italië best voor zorgen.

Waar de treinen op tijd rijden

Het Italiaanse regime was gewend om sport in te zetten voor propaganda, en deed dat ook rond het WK van 1934. Er werden maar liefst 100.000 speciaal ontworpen posters, 300.000 ansichtkaarten en 1 miljoen postzegels in omloop gebracht. Een deel van de posters en postzegels vertoonden de fascio littorio, een bundel houten staven met een bijl, het symbool van het fascisme. Op een andere poster bracht een voetballer de Romeinse groet, een fascistische beweging met de rechterarm.

Verder moesten de acht WK-stadions het uithangbord van het regime worden. Om zoveel mogelijk indruk te maken op het publiek werden ze speciaal voor het toernooi gebouwd of gerenoveerd. Vooral de bouwwerken in Bologna en Florence bevatten fascistische kenmerken, met een mix van klassieke en futuristische architectuur. In het stadion in Bologna stond een groot standbeeld van Mussolini te paard. Ook de namen van de stadions waren niet toevallig gekozen. In Turijn stond het Stadio Benito Mussolini en in Florence het Stadio Giovanni Berta, vernoemd naar een fascistisch militielid dat in 1921 omkwam bij gevechten met communisten. De arena in Rome waar de finale plaatsvond droeg de naam van de fascistische partij PNF.

De politiek bereikte niet alleen de stadions, maar ook de wedstrijden zelf. Mussolini kocht bij de kassa zelf zijn kaartjes voor een van de wedstrijden. In totaal bezocht hij een kwalificatiewedstrijd en drie wedstrijden op het eindtoernooi, waaronder de finale. Op de eretribune, die was aangekleed met de fascio littorio, liet hij zich toejuichen door het publiek. Kranten en radiostations deden euforisch verslag van de Italiaanse overwinningen en de aanwezigheid van de Duce. Sommige journalisten beschreven spelers als soldaten en martelaars, alsof ze een oorlog uitvochten (al gebeurde dit ook in andere landen). Het Italiaanse elftal bracht voor elke wedstrijd de Romeinse groet.

Het is goed voor te stellen dat deze imagocampagne bewondering oogstte bij buitenlandse toeristen en journalisten. Duizenden Oostenrijkers en Zwitsers staken de grens over en ook vanuit Nederland kwam een grote stroom fans op gang. Er werden extra treinen ingezet om ze allemaal naar Milaan te vervoeren. Daar zagen zevenduizend Nederlanders hoe Kick Smit en Beb Bakhuys met 3-2 ten onder gingen tegen Zwitserland. Met de pest in hun lijf konden de Oranjesupporters na één verloren wedstrijd alweer terug naar de polder. Maar met een beetje geluk hielden ze wel iets over aan de reis, zoals een van de speciale posters, postzegels of ansichtkaarten. Misschien waren ze wel onder de indruk geraakt en vertelden ze thuis aan de keukentafel enthousiast over de verdiensten van het fascistische Italië, een machtig land waar de treinen altijd op tijd rijden.

Broeders van Italië

De meeste propaganda was echter niet gericht op het buitenlandse maar op het binnenlandse publiek. Met een geslaagd WK hoopten de fascisten hun populariteit in eigen land te vergroten. Posters en postzegels waren een goed begin, maar het zou nog beter zijn als de Italianen ook overwinningen konden vieren.

Hoe ver was Italië bereid te gaan om dat voor elkaar te krijgen? Zouden ze scheidsrechters betalen of beïnvloeden, of op andere manieren valsspelen? Er hangt al sinds jaar en dag een zweem van omkoping rond het WK van 1934. Het thuisland won de kwartfinale en halve finale ternauwernood, waarbij veel arbitrale beslissingen in Italiaans voordeel uitvielen.

Wil je weten hoe dit verhaal afloopt? Koop nu mijn boek!

Bronnen

BBC, Football and Fascism, (2009, documentaire)

John Foot, Calcio: a History of Italian Football (2007, Harper Perennial)

Marco Impiglia, 1934 FIFA World Cup: Did Mussolini Rig the Game? In: The FIFA World Cup 1930-2010 – Politics, Commerce, Spectacle and Identities (2014, Wallstein Verlag)

Simon Martin, Football and Fascism: the National Game under Mussolini (2004, Berg)

Nicola Sbetti & Daniele Serapiglia, Was football fascist? The 1934 World Cup in the postwar memory. Sport in Society: 8 (2020)

 

Coverfoto: http://soccernostalgia.blogspot.nl/

Nooit meer een verhaal missen?

Vul dan hier je e-mailadres in om bij elk nieuw artikel een berichtje te krijgen. Ik hou zelf ook niet van spam, dus je mailadres zal nergens anders voor worden gebruikt!



4 Comments

Leave a Reply